Basisinkomen I

Basisinkomen I
Een basisinkomen is een bijzondere financiële regeling, in 1995 gaf de ‘Paarse regering’ Kok aan niet negatief te staan tegenover een basisloon en het mee te nemen in een herijking van de sociale zekerheid. De regeling kent felle en gematigde voorstanders, maar ook dito tegenstanders. Een basisinkomen is een periodiek uitgekeerd en vrij besteedbaar bedrag voor iedere volwassen burger, dat voldoende is om volwaardig van te leven, zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat en ongeacht het inkomen, vermogen of de samenstelling van het huishouden; relatief anders dus als de bestaande regeling waar voorwaarden aan zijn verbonden op basis van gezondheid of werkstatus. GroenLinks, de Partij voor de Dieren en Volt hebben het basisinkomen in hun programma opgenomen.
Het basisloon stond enkele decennia ’s eerder al in de belangstelling: in 1969 vroeg een CHU Kamerlid (de partij is opgegaan in het CDA) al - tevergeefs - om een onderzoek naar het basisinkomen. De Politieke Partij Radikalen (één van de vier partijen waaruit GroenLinks is voortgekomen) omarmde het idee in 1977 en nam het in haar verkiezingsprogram op; het idee paste wel in haar links libertaire (gericht op volkomen maatschappelijke vrijheid) en postmaterialistische opvattingen over solidariteit en zelfontplooiing. De directeur van het Centraal Plan Bureau, de liberaal Zalm, liet zich positief uit over een negatieve inkomens-belasting: in een sobere variant van het basisinkomen zou werken weer gaan lonen, kon het minimumloon worden afgeschaft en konden de bureaucratische uitvoeringsorganisaties in de sociale zekerheid worden opgeheven. Ook de liberaal Geertsema liet zich in de jaren ’70 al positief uit over het idee en begin jaren '80 omarmde ook de JOVD het idee: ‘de overheid moet zich met betrekking tot de sociale zekerheid beperken tot één rol, de verstrekking van een basisinkomen’. Daar stond dan wel een sociale dienstplicht tegenover. Uiteindelijk verwierp de moederpartij het idee in 1988. Geheel volgens het liberale uitgangs-punt waren mensen zelf verantwoordelijk om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. In 1981 heette het dat een basisinkomen losgekoppeld van arbeid mensen vrij zou maken van economische dwang en het stelsel van sociale zekerheid vereenvoudigen. Voor de invoering van het basisloon zou er een herver- deling van arbeid moeten plaatsvinden, om te voorkomen dat de bestaande oneerlijke verdeling van aangenaam en onaangenaam werk bestendigd zou worden; een sociale dienstplicht van bijvoorbeeld een half jaar was in het plan opgenomen. In 1982 schetste GL twee varianten van een basisinkomen: een partieel basisinkomen in combinatie met arbeidstijdverkorting en een volledig basisinkomen boven het bijstandsniveau. De partij koos in haar programma van 1986 op korte termijn voor de eerste variant. Te zijner tijd kon het dan worden uitgebouwd naar een onvoorwaardelijk basisinkomen op bijstandsniveau. Uitkeringen als AOW zouden overeenkomstig verlaagd worden maar wel behouden blijven. In 1983 publiceerde het Wetenschappelijk Bureau D66 een discussiestuk dat zich positief uitsprak over de invoering van een basisinkomen op termijn, maar een minderheid was van mening dat een basisinkomen te veel aan mensen zou geven die het niet nodig hebben en te weinig aan mensen die het wel nodig hebben. Uiteindelijk werd invoering van een basisinkomen op korte termijn niet haalbaar of wenselijk geacht.
Er ontstond in de jaren ’90 nog een 2e aandachtsgolf en in 2005 diende zich een derde golf aan. Toch durven politieke partijen een invoering van het basisinkomen vaak niet aan wegens vermeend electoraal verlies, hetgeen bewijst dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de mate van acceptatie door de bevolking. Een mogelijke invoering van een universeel basisinkomen staat sinds enkele jaren wel weer ergens op maatschappelijke en wetenschappelijke agenda’s. Zo maakte de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) daarover een rapport op. In 2017 werden in Finland willekeurig tweeduizend werklozen tussen 25 en 58 jaar uitgekozen die maandelijks 560 euro ontvingen, ongeacht eventuele andere inkomsten. Ze hoefden over het basisinkomen geen belasting te betalen en werden niet aangespoord om werk te zoeken. Ook als ze in de twee jaar die de proef duurde wél een betaalde baan kregen hoefden ze het basisinkomen niet in te leveren. In Zwitserland werd in de zomer van 2016 een nationaal referendum gehouden en in Italië werd voor 2019 de invoering van een basisinkomen voor armen in de begroting opgenomen en konden mensen eerder met pensioen. In Nederland kregen enkele gemeenten toestemming om te experimenteren met onvoorwaardelijke bijstand. Of dit radicale alter-natief voor onze huidige sociale zorg enige kans maakt om daadwerkelijk ingevoerd te worden, hangt ook onder meer af van publieke steun voor het basisinkomen. Door het ook wel burgerschapsdividend te noemen wordt getracht een positieve uitgangssituatie te benadrukken: het basisinkomen als een aandeel in de collectieve rijkdom en welvaart, als een (mensen)recht in plaats van een armoedevangnet. Ook wordt de uitdrukking durfkapitaal voor de gewone man soms wel eens gebruikt om de mogelijkheden van continuïteit te benadrukken zoals ontplooiing, studie, investeringen, keuzemogelijkheden van tijdsbeste-ding en andere mogelijkheden tot zelfverwerkelijking. Grote woorden, vraag is of de trivialiteit van een basisinkomen wel die nodige boost kan geven, want paradoxaal genoeg kan volgens de oude Griekse filosofen een mens slechts tot zelfrealisatie komen door zichzelf te overtreffen. Hoeveel zien we in de hedendaagse leefwereld bijvoorbeeld nog terug van het verlichtingsprincipe: vrijheid van verlangen, overgave aan de innerlijke stem van rede en logica, de soevereine, zelfverantwoordelijke houding met de wijsheid in zelfverwerkelijking? Afgezien nog of we het hebben over zelfverwerkelijking als sociaal gerichte zelfverwerkelijking: een mens kan zichzelf als sociaal wezen namelijk verwerkelijken zoals bedoeld in het existentialisme of als een op zichzelf gerichte, individuele, zelfverwerkelijking: leven in volle vrijheid, zoals bij Nietzsche of Max Stirner.
In onze tijd was het de kortgeleden overleden wereldvermaarde econoom Anthony Atkinson die de ongelijkheid als een enorm sociaal probleem voor het voetlicht bracht. De publieke debatten waren niet van de lucht, maar concrete maatregelen kwamen nauwelijks van de grond. Ook de Franse econoom Thomas Piketty, die zijn doctoraat verwierf op basis van een thesis over welvaartsherverdeling, bracht de economische ongelijkheid voor het voetlicht. Zijn boek Le Capital au XXIe siècle (Kapitaal in de 21ste eeuw) was het resultaat van een jarenlang onderzoek naar ongelijkheid in de verdeling van het kapitaal. Piketty toonde aan dat het rendement op vermogen hoger is dan op arbeid waardoor de ongelijkheid tussen mensen met kapitaal en mensen met een arbeidsinkomen toeneemt. Zijn gedachtegoed hurkt weliswaar aan tegen Marx’ ideologie, maar Piketty ziet daarentegen geen heil in een revolutie. Nog merkwaardiger is dat hij ook verwijst naar de liberale filosoof John Rawls ( A Theory of Justice) en dan stelt dat ongelijkheid de samenleving ten goede kan komen. Het zou mensen stimuleren om het beste uit zichzelf te halen. De vraag is of iedereen in een (deels) meritocratische samenleving daartoe dan ook de mogelijkheid heeft, want in zo’n samenleving is welvaart en positie nu eenmaal een kwestie van persoonlijke verdienste. Maar Piketty relativeert zijn ongelijkheidsvoorkeur dan wel weer door te stellen dat het alleen te rechtvaardigen valt als de welvaart ook de minst bedeelden ten goede komt; een basisinkomen zou daaraan dus tegemoet kunnen komen. Overigens stelt Rawls als politiek filosoof zich de vraag hoe een stabiele politiek bereikt kan worden. Als rasechte Kantiaan ontwikkelde hij daarom een deontologische contrac-tualistische theorie (aan maatschappelijke verdragen gerelateerde plichtenleer) en onderzocht welke regels onze samenlevingen af moeten spreken om rechtvaardig genoemd te kunnen worden. In het contractualisme van Rawls levert iedereen zijn deel van de totale inspanningen waarbij de reciprociteits-norm (wederkerigheidsnorm) centraal staat. Op deze manier definieert hij hoe een democratische samenleving onder gunstige haalbare omstandigheden eruit zou kunnen zien. Ook Rawls ideaalconceptie van rechtvaardigheid was weer een utopische, zij het dat hij het als realistisch utopisch kenmerkte. In onze zakelijke cultuur kunnen we het misschien toch beter benaderen als een redelijke en fatsoenlijke oplossing om ons sleetse, mankerende sociale stelsel naar de huidige werkelijkheid te hervormen; het op een gesloten samenleving geënte oude stelsel voldoet lang niet meer, met het inmiddels beruchte toeslagendossier als levend voorbeeld. In ieder geval wordt een basisinkomen zo geportretteerd als een ontwikkelingsinvestering in plaats van een aalmoes. Een garantie op een fatsoenlijke levensstandaard zou in principe alle sociale toeslagen overbodig maken en kan ook het minimumloon worden afgeschaft, het loon geldt dan als aanvulling op het basisinkomen. Uit het afschaffen van de sociale toeslagen zou het basisloon gefinancierd kunnen worden.
Geheel van deze tijd is een staatsinkomen nu ook weer niet, het idee stamt namelijk al uit de 16e eeuw. De humanist Thomas Moore schetste deze situatie feitelijk al in zijn boek Utopia (1516). In het eerste boek beschrijft hij het Engelse leven aan het begin van de zestiende eeuw, waar tirannie en corruptie dan welig tieren. De kern van alle kwaad, stelde hij, is het misbruik van privébezit van land. Dat leidt tot uitbuiting door grootgrondbezitters van de massa arme mensen, hetgeen weer tot toenemende criminaliteit leidt. Hij schetst alle ernstige misstanden van zijn tijd, de religieuze, sociale en politieke, en op een filosofische manier overweegt hij een oplossing. In het tweede boek wordt dan een tegenovergestelde tafereel uitgebeeld. Daarin schetst hij dan een ideaal, denkbeeldig eiland, waar overheersing en luxe zijn afgeschaft en privébezit van land niet bestaat. Mooi hoor, maar hij heeft zijn Utopia nooit bedoeld als in de praktijk toepasbaar, het was een niet meer dan een sociale satire en geen modelvoorbeeld. Ons land kende ongeveer in die zelfde tijd het begrip ‘Luilekkerland’, ook wel Land van Kokanje (honingkoek) of van melk en honing. Het betreft een sprookjesland vol overvloedig eten en drinken, ontsproten aan een middeleeuwse fantasie: men hoefde in Luilekkerland niet te werken, men kon de hele dag luieren en lekker eten. Maar ook dit was niet meer dan een utopische opsomming van heerlijkheden, feitelijk bedoeld als welkome afleiding van de naakte, ellendige waarheid van alledag: de armoede. Ook kennen we in dit dossier natuurlijk de activist (en agitator) Thomas Spence (1750) die als eerste pleitte voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen, maar ook riep tot overdracht van het eigendom van land aan de gemeenschappen. Elke inwoner zou dan een gelijk bedrag ontvangen, ongeacht geslacht, leeftijd, sociale status of vermogen. Hij rechtvaardigde deze eis met zijn opvatting dat ieder mens een grondrecht heeft op de grond, dat moreel gezien aan alle bewoners toebehoort. In tegenstelling tot zijn tijdgenoot Thomas Paine, wiens geschriften Spence als straatverkoper nog aan de man had gebracht, die een soortgelijk voorstel promootte, maar dan nog niet zoals Spence later in een regelmatige uitbetaling had voorzien. Kortom, het is een heel oud verhaal dat nooit tot praktische uitvoering is gekomen. Eerder al in de 16e eeuw, bedacht men ook al een vorm van absolute individuele vrijheid (want dat is toch de leidende gedachte erachter): het Libertinisme. Een idee met een theologische oorsprong “de vrijgeest”. Joachim di Fiore, een 12e -eeuwse Italiaanse geestelijke, legde in zekere zin al de basis voor dit latere libertinisme. Overigens moet libertinisme niet verward worden met het filosofische libertarisme dat staat voor beperkte vrijheid. De toenmalige vrijgeestbeweging- behalve Di Fiore zelf -brak met kerk en wet (het anti-nomisme, een denkwijze die zich niet aan wetten en wetsbepalingen wilde onderwerpen, vooral op theologisch gebied) en stond voor een bewust normloos gedrag. Moraal, religie en geweten moesten door de Libertijnen verworpen worden en de natuurlijke drang naar het genot en welzijn moest zijn/haar hoogste doel zijn. We zien bij deze stroming toch flinke raakvlakken met het nihilisme en het hedonisme. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het ook in onze huidige samenleving wel zou passen. Het zou te ver voeren om op in te gaan, maar rond de tijd van de reformatie hielden tal van sekten zich met de vrijheidsgedachte bezig. De beruchte Markies de Sade was in de 18e eeuw een beroemde propagandist voor dit gedachtegoed.
In ons eigen land publiceerde begin dit jaar Koen Bruning, een bevlogen 21-jarige student PPE aan de VU (Philosophy, Politics and Economics), het boek: ‘Samen Rijk’ met een brede en actuele analyse van maatschappelijke problemen zoals meritocratie, vermogensongelijkheid, stagnerende democratische processen en polarisatie. Daarin laat hij zien op welke manieren het basisinkomen van ongeveer 1000 euro per maand (hier en daar wordt al 1230 euro geopperd als meer reëel)een positieve rol kan spelen in de oplossing daarvan. De leidende gedachte achter het basisinkomen is dat twee derde van het totale vermogen in Nederland in handen is van 10 procent van de Nederlanders, terwijl steeds meer mensen harder moeten werken dan ooit, vaak geen vast contract hebben en zelfs geen hypotheek kunnen afsluiten, laat staan dat ze nog over een pensioen durven nadenken. De realiteit is dat de -slinkende!- middenklasse steeds wantrouwender wordt en van pure wanhoop populistisch gaat stemmen. In Brunings goed onderbouwde oplossing legt hij uit hoe het basisinkomen de democratie versterkt, polarisatie tegengaat en burgers van links tot rechts onder een universeel idee verenigt. In 1987 werd de Werkplaats Basisinkomen opgericht die was verbonden aan de toenmalige Voedingsbond FNV, maar later opgevolgd is door de Vereniging Basisinkomen (1991). Het is een onafhankelijke organisatie, zonder kantoor of personeel, en de leden behoren tot de diverse politieke en levensbeschouwelijke gezindten die Nederland rijk is. De vereniging is nauw verbonden met internationale organisaties voor basisinkomen. Groot is het aantal argumenten een basisinkomen te rechtvaardigen. Om er enkele te noemen: meer ruimte voor innovaties en bedrijfsmatige experimenten om innovaties te stimuleren, bij mislukkingen blijft toch het basisinkomen over. Een basisinkomen zou meer ruimte bieden voor onbetaald werk, zoals vrijwilligerswerk, opvoeding en mantelzorg, geen rekening hoeft er meer gehouden worden met mogelijk verlies van een uitkering. Het arbeidsrecht zou versoepeld kunnen worden en eveneens de pensioenge-rechtigde leeftijd. De AOW kan worden afgeschaft, waardoor veel ouderen langer zullen doorwerken dan tot nu toe gebruikelijk is. Verder zal de krapte op de arbeidsmarkt enigszins worden verlicht doordat er banen vrijkomen van mensen die besluiten tot stoppen met werken dankzij het basisinkomen. Vergeten wordt dan dat degenen die werken bij de organisaties die opgeheven zullen gaan worden ook hun baan verliezen en het de vraag is of deze mensen met midden- en hoge inkomens dan tevreden zijn met 1000 euro per maand. Een basisinkomen zou burgers in staat stellen alléén werk te aanvaarden dat men leuk en aantrekkelijk vindt. De schaduwzijde daarvan is dan wel dat voor minder- en onaantrekkelijk werk toch weer buitenlandse arbeidsmigranten geworven zullen moeten worden, met als gevolg nog meer inwoners, tekort aan woningen en andere optredende misstanden. Maar ook deze buitenlandse arbeiders vallen dan vroeg of laat weer onder een basisinkomen en de vraag is dan of ze hun baan gaan opzeggen als ze gesetteld zijn en misschien ook wel van een basisinkomen willen gaan leven. En vrijwel zeker trekt het onherroepelijk nieuwe immigranten aan, die ons land als een middeleeuws luilekkerland zien. Ook zou het basisinkomen een enorme stimulans geven aan creatieve en kunstzinnige beroepen, omdat het meestal schamele inkomen van kunstenaars ermee wordt geschraagd, met gunstige gevolgen voor de cultuursector en daarmee voor de kwaliteit van de samenleving. Een gerede vraag is dan wel of meer mensen dan nu het geval is de vaak ook nog onbegrijpelijke kunstuitingen dan ook daadwerkelijk gaan kopen; daarbij terugdenkend aan de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) van 2005 waarbij de overheidsmagazijnen uiteindelijk uitpuilden met onverkoopbare kunst. De site van bovengenoemde Vereniging Basisinkomen raakt niet uitgeput over de voordelen van het basisinkomen. Baanverlies door automatisering, armoedeval na beëindigen van een uitkering, de verschillen tussen vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt kunnen gemakkelijker overbrugd worden zodat mannen meer tijd voor het huishouden krijgen, vrouwen kunnen gemakkelijker kiezen minder te gaan werken als ze jonge kinderen hebben, de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond zal verminderd worden, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking zal op een hoger peil komen, zelfstandige arbeid wordt laagdrempeliger, de ongelijke inkomenszekerheid zal verkleind worden; het kan niet op. De kritische lezer zal waarschijnlijk eveneens tot de conclusie komen dat veel van die genoemde voordelen boterzacht zijn. Als voorbeeld: de coronatijd, die het begrip 'thuiswerken' in plaats van 'op kantoor werken' met zich meebracht, heeft heel involutionair laten zien dat thuiswerkende vrouwen in die tijd méér huishoudelijke taken op zich genomen hadden .
mei 2021
Maak jouw eigen website met JouwWeb