Geluk I

Geluk I

Geluk is een emotie, een 'tevreden zijn met de huidige leefomstan-digheden', ofwel 'gelukkig zijn'. Een duaal woord, de geheel andere bete-kenis ervan is gerelateerd aan kansspelen, als een toeval op een bepaald moment beter dan gemiddeld wordt beloond. Dit dualisme bestaat in meerdere talen, zoals bijvoorbeeld in het Duits, Spaans en Portugees. In het Engels kennen we het woord happiness, met het woord happ als wortel in de betekenissen van toeval en wat er in de wereld gebeurt; to happen en perhaps zijn daaraan nauw verwant. Geluk kent geen eenduidige definitie: de positieve psychologie gebruikt verschillende definities en maten van welbevinden naast elkaar: het subjective wellbeing (subjectief welbevinden), happiness (geluk), life satisfaction (tevredenheid met het leven) en quality of life (kwaliteit van leven). Het gangbare parapluwoord is momenteel wellbeing (welbevinden).

Eeuwenlang zoekt de mensheid naar een antwoord op de vraag: “Wat is geluk?” Met als subvragen: Komt geluk van buitenaf? Wordt het ons door een hogere macht toebedeeld en is het maakbaar? Kunnen we soms ook voorbeschikt zijn of  we gelukkig zullen worden, zoals de godenzonen in het gedicht ‘Das Glück’ van Friedrich Schiller? (“Seelig, welchen die Götter, die gnädigen, vor der Geburt schon Liebten,…” (Gezegend is aan wie de goden, de barmhartigen, al voor de geboorte geliefd waren, aan wie Venus als kind in de armen wiegde, aan wie Phoebus de ogen losmaakte, de lippen van Hermes, en het zegel van macht van Zeus op het voorhoofd drukte). En zo ja: wat voor ‘geluk’ is dat dan? De oude Grieken duidden (althans in de Homerische traditie) gelukzaligheid aan met zowel de woorden olbios (welvarend) als makarios (gezegende), maar ook met het veel gebruikte eudaimonia, een combinatie van eu (goed) en daimoon (god, geest of demon). Geluk was een geschenk en geen prestatie. Aristoteles definieerde geluk als voorspoed in combinatie met deugdzaamheid. Hoewel de filosofen bij de invulling van het begrip geluk genot niet uitsloten werd het toch met enige argwaan en minachting bekeken. In de filosofie van toentertijd was geluk een geschenk van de goden, met daarbij substantieel de resultante van discipline en hard werken onder de sturende leiding van de ratio, de rede. De Romeinen vonden dat je gelukkig was als je geloofde het te zijn. Het vroege christendom kende onze perceptie van geluk, als goedvoelen en tevredenheid, in het geheel niet. Zij zagen geluk als een objectieve staat die pas aan het eind van een duidelijk gemarkeerde weg werd bereikt, met deugdzaamheid als gids; deze deugdzaamheid heeft ook eeuwenlang haar stempel gedrukt op de latere samenlevingen. In de Verlichting pas kwam de grote omslag: de 16e -eeuwse filosoof Thomas Hobbes stelde dat het pure en absolute Goede niet bestond en dus ook zijn antagonist het Kwade niet (in zijn boek Leviathan). Deze termen konden niet toegekend worden aan handelingen van de mens, het waren relatieve begrippen want van nature bestond geen zonde. Het menselijk leven had daarom uiteindelijk geen ander doel dan ‘proberen te bemachtigen wat je van het ene moment op het andere wilt hebben’, met andere woorden dat het je dus aanhoudend goed gaat. Drie eeuwen later stelde ook de filosoof  Arthur Schopenhauer dat het 'absolute' goede en kwade niet kunnen worden vastgesteld, omdat het subjectief zou zijn.

Maar goed, terug naar óns welbevinden. Wie gelukkig is heeft over het algemeen een vrolijk, tevreden, ontspannen, verheugd gevoel. In onze samenleving is geluk van grote waarde en vele mensen jagen dit dan ook fervent na, sommigen zelfs fanatiek. Het najagen van geluk in het leven van mensen speelt blijkbaar zo’n centrale rol, dat het begrijpen van factoren die samenhangen met geluk vele onderzoekers heeft geprikkeld tot onderzoek. Zelfs overheden bemoeiden zich ermee en ook is het inmiddels een belangrijk wetenschappelijk onderwerp geworden, waarbij het overigens maar de vraag is óf het wel de taak van overheden is om beleid op geluk te sturen; in Nederland is er overigens weinig aandacht voor het thema ‘geluk’ in de beleidsnotities, het is aannemelijk dat de oorzaak daarvan deels ligt in onze hoge welvaart. Gangbaar is altijd geweest dat de welvaart van een land wordt gemeten aan de hand van het Bruto Nationaal Product (BNP); de totale toegevoegde waarde van alle goederen en diensten die in een bepaalde periode (meestal een jaar) door een bepaald land wordt geproduceerd. Geluk afmeten in relatie tot welvaart is naar de huidige maatstaven een doodlopende weg. Het mag dan zijn dat de inwoners van rijke landen zich over het algemeen gelukkiger voelen, maar wel tot op een zekere begrensde hoogte: geld maakt maar gelukkig tot de eerste levensbehoeften zijn gedekt (naar Maslow). Boven een bepaalde inkomenshoogte neemt geluk  niet toe, meer welvaart maakt dan niet gelukkiger. Voor economen zijn geluk en welvaart redelijk identiek, maar in het sociale domein worden aan geluk twee betekenissen toebedeeld: in goede levensomstandigheden verkeren en plezier in het leven hebben. In de eerste betekenis gaat het om materiële welvaart in de tweede betekenis om (subjectieve) levensvoldoening. In de jaren ’60 was onze welvaart zeker niet buitensporig. De bevolking leefde een sober maar degelijk bestaan, de extreme armoede was opgelost én er werd meer dan nu aandacht besteed aan geluk. Mensen waren in die tijd persé niet ongelukkig. Wie kent niet de bekende Tv-serie van Gerard Cox en Joke Bruijs (1994): ‘Toen was geluk heel gewoon’? Het dagelijkse leven van buschauffeur Jaap Kooyman en zijn vrouw Nel. Geluk zat toendertijd ook gewoon in een kegelavondje met collega’s, het kunnen kopen van een (tweedehands) solexje of het gaan naar de huishoudbeurs.  

Als levensvoldoening een geluksgevoel met zich meebrengt is het de vraag of mensen in een bijstandsuitkering in het algemeen ongelukkig zijn, met andere woorden: is er een koppeling tussen armoede en levensvoldoening? Nee, die koppeling is er niet; althans maar ongeveer tien procent van die groep acht zich niet gelukkig, wat nog niet wil zeggen dat er geen andere reden aan hun gevoel ten grondslag kan liggen. Pleitbezorgers voor armen horen vast niet graag dat het leven op bijstandsniveau best te genieten valt. In de alom bezongen mooie, fijne (Amsterdamse) 'Jordaan’ was het destijds beslist geen vetpot, eerder armoede. Maar de bevolking leefde mét elkaar, deelde de mazzel en was er voor elkaar in lief en leed. Dit appelleert aan de saamhorigheid en de menselijke default van ons leven in groepen. Als eenling door het leven gaan wordt  door ons brein als onveilig gesignaleerd,  waardoor signalen op rood springen. Bij gevoelens van saamhorigheid maakt ons lichaam serotonine aan, het ‘gelukshormoon’. Het houdt ons humeur in balans doordat het een grote invloed heeft op onze gemoedstoestand en eveneens een groot effect heeft op ons zelfvertrouwen. Bovendien zijn we dan minder gevoelig voor afwijzing van anderen, ervaren we respect en waardering dat resulteert in een trots gevoel, waardoor er opnieuw serotonine wordt aangemaakt. Welvaart draagt in ieder geval wel bij aan geluk en naarmate de welvaart stijgt kan het geluk ook toenemen, of misschien moeten we voorzichtiger stellen dat ons geluk dan niet vermindert. Geredeneerd vanuit de economische theorie zijn behoeften oneindig, deze common-sense theorie (gezond verstand) brengt met zich mee dat er eveneens een liniair positief verband zou bestaan tussen welvaart en geluk. Het is echter de vraag in welke mate welvaart deel uitmaakt van het gevoel gelukkig te zijn. Het maakt heel wat uit of je binnen een welvarende samenleving gezond of niet gezond bent, valide of gehandicapt. Zonder meer stellen dat ongezonde mensen en gehandicapten ongelukkig zijn is beneden de waarheid. Daarnaast spelen andere factoren als werkkring, collega’s, aard van de werkzaamheden, de omgeving waar we wonen, ons netwerk enzovoort eveneens mee. Obese mensen – ze worden beslist niet zo gezond geacht- zijn over het algemeen vrolijke mensen en zo te zien best gelukkig; hoewel misschien dan tot op zekere hoogte. Ons beloningssysteem in de hersenen, de neurotransmitter dopamine,  die niet constant geproduceerd wordt, komt pas vrij door o.a. te eten, met bijvoorbeeld ook een (mooi) glas wijn of cognac. Maar eveneens bij seks, het gebruiken van drugs, winkelen en leuke kleding kopen komt dit hormoon vrij zodat mensen zich op deze momenten buitengewoon euforisch kunnen voelen; het maakt dat we ons tevreden  en beloond voelen: een gelukzalig gevoel.

Volgens de sociale vergelijkingstheorie is geluk: denken beter af te zijn dan anderen. Deze theorie (naar de Amerikaanse sociaal psycholoog Leon Festinger) houdt in dat we ons voortdurend  vergelijken met iedereen om ons heen om te kijken we of we het beter of slechter doen dan anderen. Dat resulteert dan óf in het bovendrijven van negatieve emoties (verdriet, afgunst, jaloezie, boosheid), óf in positieve emoties (energie, blijdschap, enthousiasme en motivatie). We doen dat omdat we graag accurate informatie over ons zelfbeeld krijgen zodat we ons beter gaan voelen (zelfverheffingsmotief); mensen zijn voornamelijk op zoek naar ‘het zich goed voelen’. We doen dat vooral als een objectieve informatie ontbreekt: wat is de norm in de groep en vind/doe ik dat ook? Het vergelijken komt dus met name naar voren als mensen graag bij een groep willen horen en zich aan de groep conformeren.. Objectieve welvaart is volgens deze theorie op zich dan geen voorwaarde tot geluk, maar alleen het gepercipieerde welvaartsverschil tot anderen. Dit vergelijkingsprincipe zien we ook terug in de bereidheid van mensen om zich het lot aan te trekken van medemensen die moeite hebben om financieel rond te komen, of om te doneren voor armen in de ‘derde wereld’: “ach, wij hebben het zoveel beter….”. Daarom ook tonen mensen zich empathisch of hebben medelijden met hen die door tal van tegenslagen of financiële incapabiliteit in een schuld-sanering zitten en noodgedwongen moeten rondkomen van 4 tientjes in de week. Maar juist de gedachte dat aan het eind van het traject alle schulden zijn verdwenen zal in normale  omstandigheden bij deze mensen zeker toch ook een geluksgevoel moeten genereren. Het CBS houdt al jaren het gevoel van geluk onder de Nederlandse burgers bij. Negentig procent van de volwassen Nederlanders zeggen gelukkig te zijn; slechts drie procent vindt zich ongelukkig en zeven procent matig gelukkig. Sinds 2013 is dit beeld vrij stabiel. Wel zijn werkenden vaker gelukkig dan uitkeringsontvangers, waarvan toch nog vijfenzeventig procent wel gelukkig is. Mannen en vrouwen in ons land zijn even vaak gelukkig, evenals jongeren en ouderen, alleen personen met een niet-westerse migratieachtergrond vinden zich minder gelukkig; bij mensen met een westerse migratie achtergrond is weinig verschil te zien. Verder zijn hoogopgeleiden vaak gelukkiger dan laagopgeleiden(93% vs. 85 %), maar vooral een goede gezondheid en goede sociale relaties zijn sterk gerelateerd aan geluk. Wel zien we -hoewel beperkt- regionale verschillen in geluk en tevredenheid en stedelingen zijn vaak minder gelukkig en tevreden dan bewoners van het platteland. Ook Groningers zijn minder vaak gelukkig en tevreden (effect aardbevingen!), terwijl Friezen en Drenten dat juist vaker zijn. Van de inwoners van de vier grote steden zijn Utrechtenaren relatief vaak gelukkig en tevreden ten opzichte van de drie andere grote steden. De regionale verschillen zijn vrijwel geheel toe te schrijven aan verschillen in de bevolkingssamenstelling. Verder zijn mensen met een partner, ongeacht de relatievorm, gelukkiger dan alleengaanden (92% vs. 80 %). Zo zijn het verder ook bepaalde persoonlijk-heidskenmerken die bij dragen aan een geluksgevoel: emotioneel stabiele en extraverte Nederlanders zijn over het algemeen gelukkiger, evenals bij de persoonlijkheidskenmerken onbaatzuchtigheid, eerlijkheid en zorgvuldigheid. Amerikaans onderzoek heeft aangetoond dat mensen van 47.2 jaar het ongelukkigst zijn (effect midlifecrisis?). Een verfijning in het geluksgevoel van uitkeringsontvangers laat zien dat van de arbeidsongeschikten negenenvijftig procent aangeeft gelukkig te zijn terwijl dat percentage bij de werklozen tachtig procent is; de samenhang zit in de minder goede gezondheid die de eerste groep heeft.

In de ranking van de ‘World Scale of Happiness’  staan de Scandinavische landen inclusief IJsland al jaren aan de top van de meest gelukkige landen. In al die tamelijk dunbevolkte landen is per inwoner natuurlijk meer dan voldoende ruimte ter beschikking. Finland staat al jaren aan de top van de lijst (afgewisseld met Denemarken) en dat ondanks de donkere strenge winters. Wat is hun geheim? Als eerste: hun sociale systemen zijn uitermate goed geregeld, de overheid betaalt bijvoorbeeld een blijvend compleet salaris bij ziekte en werkeloosheid. Maar hun geheim ligt ook nog ergens anders, ze verklaren hun geluk door de aanwezigheid van natuur, kinderopvang, goede scholen en gratis gezondheidszorg. De vrije tijd doorbrengen in een Spartaanse blokhut zonder toilet en stromend water, wandelen door de bossen, niemand tegenkomen, leven in en van de natuur, de schone lucht, de ruimte, compleet één worden met de natuur: dat  geeft hun blijkbaar een geluksgevoel. Of het luisteren naar de wind, het klotsen van het water, het ruisen van de bomen, de vogels, de stilte. Het voelen, ruiken en beleven van alle aspecten van de natuur, ook dat maakt de Finnen doorgaans intens gelukkig.De Denen weten ook dat geluk in kleine dingen zit, ze noemen dat hyggelig (ongeveer het Nederlandse gezellig). Hygge (Deense uitspraak: ongeveer huuge) is het beste te omschrijven als gezelligheid en knusheid; het is een van de belangrijkste uitdrukkingen van de nationale volksaard. Nee, het is niet gelijk aan onze gezelligheid, dit kun je alleen zelf aanvoelen. Hygge heeft te maken met gezelschap, een sfeer of een interieur en eten en drinken. At hygge sig - een werkwoord- betekent ongeveer: het naar de zin hebben, gezellig hebben; zich vermaken; ook de Julehygge met Kerstmis verbeeldt niet geheeld onze kerstsfeer. Hyggeligt is een bijvoeglijk naamwoord. En, in die donkere tijd van de kerstdagen geldt natuurlijk als vanzelfsprekend: Stearinlys skaber hygge (Kaarsen zorgen voor gezelligheid). Denemarken heeft zelfs een ‘gelukexpert’, Meik Wiking. Hij schreef zelfs een boekje over hygge:  ‘Hygge lille bog’ (Het  kleine Hygge boek). In zijn boek schrijft hij: “de beste voorspeller van of we gelukkig zijn of niet zijn onze sociale relaties”.

(Zie het vervolg in Geluk II)

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb