Ontrafeling van de samenleving

Ooit kenden we in ons land een traditionele standenmaatschappij waarin de samenleving werd verdeeld in 3 standen: de adel, de geestelijkheid en de boeren en burgers. Traditie, overerving,  geboorte en afkomst bepaalden tot welke stand men behoorde. Er bestond weinig tot geen kans  dat ooit te ontgroeien en een algemeen geaccepteerde hiërarchie was diep verankerd in het bewustzijn van de bevolking. Sedert ongeveer 1860 migreerde ons land onder invloed van de industrialisatie echter naar een samenleving ingedeeld naar sociale klassen; een verschuiving tussen systemen, wat overigens toch wel een zeldzaamheid is.

 De industriële revolutie was zo ingrijpend, dat als het ware een omslag werd geforceerd en vanaf dat mo-ment werd de hiërarchie meer en meer bepaald door economische maatstaven, waarbij geldbezit een belangrijke rol speelde. Niet de enige maatstaf, want macht, politieke invloed, kennis of het aanzien van bepaalde beroepen bepaalden mede tot welke klasse iemand behoorde; afkomst speelde nog maar in beperkte mate mee. Er bestond weinig differentiatie in de onderverdeling, het aantal klassen bleef daar-door beperkt, zodat het aantal mensen in een bepaalde klasse navenant groot was. Een verticale sociale mobiliteit was mogelijk en men was ook niet meer persé gebonden aan de klasse waarin men was gebo-ren. Men kon naar een hogere klasse doorstijgen, maar dat viel in de praktijk vaak niet mee (andere manie-ren). Het 19e-eeuwse klassenbewustzijn was een geleidelijk groeiproces waarbij mensen zichzelf in toene-mende mate identificeerden met een bepaalde maatschappelijk klasse. Binnen dat proces ontwikkelde de klassen zich niet tegelijkertijd of even snel. Dit bewustzijn manifesteerde zich in de eerste decennia van deze eeuw bij de bourgeoisie, de rijke bovenlaag van burgers. De arbeiders die de nieuwe fabrieken bevol-kten volgden pas later. Tegen het eind van de 19e eeuw kwam tenslotte ook de middenklasse tot grote bloei. De laagste aller klassen bestond uit mensen die zich niet helemaal aan de wet hielden, het zoge- naamde lompenproletariaat. Ons huidige stelsel is gemodificeerd, waardoor er een nadruk is komen te liggen op een kennissamenleving en de dienstverlening; de productie is grotendeels verschoven naar lage lonen-landen; een niet ongevaarlijk model zien we nu.

Sociale cohesie en welzijn

In de jaren zeventig mengde de Nederlandse politiek zich in het discours door sociale cohesie te verbinden met welzijn; een sociaaldemocratisch onderwerp. In het volgende decennium werd het vanwege te hoog opgelopen subsidiekosten alsnog gedecentraliseerd en werd  sterk  bezuinigd; dat was  te voorzien. Begin jaren negentig, toen de christendemocratie aan het roer stond, achtte men het sociale beleid weer belang-rijker. Waarschijnlijk vanwege de terugkeer van de sociaaldemocratie in de coalitie. In die periode werd het negatieve imago van welzijn flink opgepoetst en sociale cohesie werd een belangrijke term in de politiek. Het ministerie van WVC kwam in 1993 met de notitie ‘Sociale stabiliteit en strategisch beleid’ , met als doel een aanzet te geven voor nieuwe besprekingen over het welzijnsbeleid. Het begrip sociale stabiliteit  werd in die tijd populair, maar na verloop van tijd vond men dit begrip toch weer te conservatief en werd het begrip Sociale cohesie als een neutraal en open begrip gerekend. Daaraan kon iedereen zijn eigen invul-ling geven. Zonder meer kunnen er meerdere betekenissen aan verbonden worden, zoals stabiliteit maar ook solidariteit. De term cohesie werd populair en dat paste mooi bij de wens dat welzijnswerk zich niet meer exclusief op probleemgroepen zou moeten richten, dan wel op het welzijn van de gehele samen-leving. In 1994 verscheen het onderwerp voor het eerst in de Welzijnsnota en vanaf 1995 is het een vrijwel jaarlijks terugkerend onderwerp in de troonrede geweest.

 

De terminologie veranderde wel voortdurend in die troonredes. Vanaf 1995 heette het Sociale cohesie : onproblematisch, nastrevenswaar-dig en onmisbaar voor de samenleving. Daarna formuleerde men het als Sociale cohesie: een onderdeel van de infrastructuur naast econo-mie, ruimtelijke ordening en verdeling van kennis. Vervolgens wer-den de termen vrijwilligers en participatie onderdelen van het wel-zijnsbeleid en belangrijk geacht in het bevorderen van de sociale cohesie.

Een jaar later werd voor het eerst gesproken over: de integratie van allochtonen en het gebrek aan cohesie en Paars II gebruikte sociale cohesie als overkoepelde term voor het gehele beleid, maar tevens werd het duidelijk dat dit een heel open term was. Veel ministers wisten zich eigenlijk geen raad met dit onderwerp en daardoor ging men uiteindelijk meer investeren in onderzoek. Nog weer later lag de nadruk op: de ge-zamenlijke normen en waarden als voorwaarden van de sociale samenhang. En ten slotte werd in het jaar 2000 sociale cohesie als ideaal toekomstbeeld geschetst. Steeds werd sociale cohesie op een andere ma-nier benaderd en kreeg dit ‘containerbegrip’ regelmatig een nieuwe invulling. Alleen in 2002 stond sociale cohesie nog wel in de troonrede, maar nu als het gebrek eraan in de samenleving. Het strategisch akkoord van de christendemocratie die dan aan de macht komt (Balkenende I) haalt de sociale cohesie terug.  Het  accent komt dan te liggen op: een samenleving die de emancipatie van achterstandsgroepen bevordert en waarin respect en verantwoordelijkheid voor elkaar vanzelfsprekend zijn. De bedoeling van de coalitie was te wijzen op het naleven van normen en waarden en naar hun mening konden burgers niet volstaan met zich op te stellen als consument van het gebodene omdat zij zelf in de eerste plaats verantwoordelijk zijn. Achteraf kun je vinden dat dit de eerste aanzet was om te komen tot een participatiesamenleving. Met de komst van een nieuw millennium komt ook de Europese Unie in beeld en die formuleert dan een aan-tal strategische doelen om de sociale en economische ontwikkeling binnen en tussen de lidstaten te be-vorderen. Zonneklaar is dat onze overheid in al die jaren geen duidelijke en consistente visie had op de so-ciale cohesie in onze samenleving; totdat ineens bleek dat er een gebrek aan sociale cohesie was.

 

Als mensen zich groeperen op basis van een maatschappelijke- of geloofsovertuiging, of wanneer mensen binnen een bepaalde groep dezelfde overtuiging of mening hebben, zie je vaak dat dit goed is voor de sociale cohesie, en dat de mate van cohesie ook hoog ligt. Als dit niet meer het geval is lijkt een samenleving eerder op een hoop los zand.

In de hedendaagse sociologie is het de Amerikaanse socioloog George Ritzer (1940) die in de voetsporen van Weber de rationalisering in een modern jasje steekt. Alleen gebruikt hij juist niet de term rationalise-ring, maar introduceert hij een vergelijkbaar model: de McDonaldizering van de moderne samenleving. Merkwaardigerwijs -of ook weer niet- toont hij zich even ambivalent als zijn voorgangers en schetst hij eerst de vreugde die in de mens opkomt als hij, terechtgekomen in een verre vreemde stad vol mensen met een andere cultuur die ook een andere, vreemde taal spreken, de vertrouwde Golden Arches ziet.  En dan zelfs exact weet dat hij daar een alombekende hamburger met friet kan scoren, ja en zelfs nu al weet hoe zwaar die zal zijn en hoe hij zal smaken. Elke uitsluiting van een onverwachte situatie en de voorspel-baarheid, de berekenbaarheid, is blijkbaar precies wat de moderne mens blij maakt. Maar toch- we heb-ben allemaal wel enige ervaring- komen we bij de binnenkomst van zo’n in neonverlichte ongezellige ruimte, met stoeltjes die nooit lekker zitten, in een gedepersonaliseerde intermenselijke relatie terecht zonder enige persoonlijke menselijke betrokkenheid, waarbij beiden een soort stroomschema volgen van vragen en antwoorden om de begeerd lekkernij op een foodplate te krijgen. Geen enkele discussie over de stand van de Eredivisie of het falen van de politiek is daar aan de counter mogelijk, terwijl dat in een ouder-wets eetcafé met de klanten of met de baas nog wel een normale zaak is. Erger is het dat de 'Ritzercode' staat voor iets dat plaatsvindt in de gehele samenleving. Bij AH, de slager, de bakker, in de ziekenhuizen, de ouderenzorg en in de verpleegtehuizen. Het is een  proces dat steeds verder woekert. Zelfs aan de uni-versiteit, waarin afgemeten modules al dan niet in een voorgeschreven volgorde gevolgd moeten worden. Ritzers idee van McDonaldization is een uitbreiding van Max Webers (1864–1920) klassieke theorie van de rationalisatie van de moderne samenleving en cultuur. Gebruikte Weber de beroemde term 'ijzeren kooi' om de versuffende kafkaëske effecten van een bureaucratisch leven te beschrijven, Ritzer transponeerde dit idee op een invloedrijk sociaal systeem in de eenentwintigste eeuw. Hij drukte ons met de neus op het feit  dat de McDonald's-restaurants het betere voorbeeld zijn geworden van de huidige vormen van instrumentele rationaliteit. Uiteindelijk resulteert dit voor samenlevingen natuurlijk in irrationele en schadelijke gevolgen voor de mensen in de samenleving.

We kunnen navelstaren over de nostalgie van het verleden of het mooie leven van vroeger op het platte land, maar dan moeten we ons ook de huidige problematiek realiseren van een verdwijnende midden-stand aldaar die te kampen heeft met de migratie van koopkrachtige gezinnen vanwege het gebrek aan werkgelegenheid; de schrijver Geert Mak heeft daar uitvoerig over geschreven. Maar ook speelt nog een ander proces een significante rol: de gentrificatie.  Dit is een proces van opwaardering van een buurt of stadsdeel op sociaal, cultureel en economisch gebied en het aantrekken van kapitaalkrachtige nieuwe bewoners. Maar dit gaat dan ook weer gepaard met verdrijving van de lagere klassen uit het stadsdeel c.q. de stad. Zo’n  opwaardering brengt ook onherroepelijk een stijging van de prijzen voor onroerend goed en de huurprijzen met zich mee. Voorbeelden daarvan zijn: Amsterdam met de Jordaan,  Rotterdam met Nieuw Crooswijk, Den Haag met de Stationsbuurt en Arnhem met Klarendal. Amsterdam als metropool moet nu zelfs een keuze maken voor de toekomst, vinden 3 deskundige hoogleraren van de UvA, de VU en The Boston Consulting Group. Zij stelden met hun medewerkers 3 scenario’s op, die niet persé sec hoeven te worden gevolgd, maar eventueel  gecombineerd kunnen worden.

Scenario's

Scenario 1 gaat uit van een ’Slimme metropool’ waarin vergaande digitalisering en innovatieve groeisectoren ruim baan krijgen. Dat vereist dan wel aanzienlijke investeringen in innovatieve ecosys-temen, (digitaal) onderwijs, en internationale (trein)verbindingen met Amsterdam-Zuid. Keerzijdes van dit scenario zijn het minder bouwen van nieuwe eengezinswoningen, een kleiner budget voor het regionale openbaar vervoer en lokale energieopwekking. In dit perspectief voelen vooral hoger opgeleiden voelen zich misschien het beste thuis.

Scenario 2 gaat uit van een ’Regionale metropool’ waarin waardering weer boven (financiële) waarde staat. Zowel sociale als ecologische duurzaamheid vormen in dit model de speerpunten van dit sys-teem, met nadruk op de potentie van de eigen regio. Lager opgeleiden en middengroepen krijgen in dit scenario weer kansen, onder andere door sterk (vak)onderwijs, werk in het mkb (bijvoorbeeld in de energietransitie) en aantrekkelijke, nieuwe woonkernen in de regio. Maar investeringen in energie, circulariteit en gebiedsontwikkeling impliceren wel een kleiner budget voor bijvoorbeeld culturele en academische toepinstellingen.

Scenario 3 wordt genoemd de ’Ontmoetingsmetropool’. „Bezoekers zijn dan nog steeds de motor van de economie, maar waar generieke massaliteit plaatsmaakt voor een kleinschaliger en hoogwaardiger cultuur- en voorzieningenaanbod. Bezoekers zullen zich in dit model (moeten) spreiden over de aan-trekkelijke (buiten)wijken waar ondernemers en bewoners van profiteren. Voor deze ontwikkelingen zijn grote investeringen nodig in veiligheid, cultuur en duurzame mobiliteit, dat wil zeggen dat betekent ook minder financiële slagkracht. Lager opgeleiden en middengroepen zullen nog steeds te maken hebben met een lastige woningmarkt, maar wel profiteren van een betere leefbaarheid en diverse arbeidsvraag.

Deze 3 modellen hebben zeker geen gelijke kans op een hechte sociale cohesie.

Dan is er ook nog een ander element dat bij sociale cohesie op een eigen manier een rol meespeelt in het leven van alledag: de rol van de persoonlijkheid, zeker ook als voluit wordt ingezet op normen en waarden.  En dan gaat het voornamelijk over de cultuurverschillen in persoonlijkheid. De cultuurverschillen tussen mensen worden voor een groot deel veroorzaakt door verschillen in culturele waarden van een cultuur waarvan men deel uitmaakt. Waarden vormen de kern van een cultuur of een subcultuur waarvan men deel uitmaakt of heeft uitgemaakt; daarin kunnen we dus verschillen. Deze culturele waarden zijn terug te zien in de manier waarop we werken, geloven, opvoeden en tradities volgen. En met de manier waarop we relaties aangaan en onderhouden met de andere sekse, de families en collega’s. Kinderen wordt het met de paplepel ingegeven en zo wordt het ook overgedragen via de opvoeding, de school en de media. Cultu-rele waarden zijn ook ‘waarheden’ en min of meer vanzelfsprekend. Ons land kent al een halve eeuw geen monocultuur meer. In een metropool leven al gauw 150 nationaliteiten met een grote cultuurdiversiteit. Een diversiteit die afhankelijk is van een aantal culturele waardedimensies, zoals: een grote- versus kleine machtsafstand (onze autochtone cultuur kent een kleine machtsafstand, autoritaire culturen daartegen een grote), een hoge versus lage onzekerheidsvermijding (de Nederlandse cultuur heeft een middelma-tige onzekerheidsvermijding in tegenstelling tot de orthodoxe moslimcultuur), een collectivisme versus individualisme (onze autochtone cultuur is een individualistische cultuur in tegenstelling tot vele niet-westerse culturen), een masculiniteit versus feminaliteit (Arabische en Latijns-Amerikaanse culturen zijn in tegenstelling tot  onze autochtone cultuur masculien) en lange- versus korte termijn-gerichtheid (West Afrikaanse landen zijn bij uitstek korte termijngericht); ik heb hierin de volgorde van het cultuurmodel van Hofstede aangehouden. Het is een vaststaand gegeven dat onze autochtone cultuur in de grote steden de minderheid vormt. Op zichzelf hoeft dat niet zo problematisch te zijn, mensen met andere aangeleerde culturele normen en waarden kunnen eenmaal levend in een compleet andere cultuur hun ‘waarheden’ relativeren en encultureren. Enculturatie is het proces waarbij  cultuurkenmerken worden overgedragen van een samenleving of sociale omgeving naar een individu, maar de praktijk is dat er meer een accultu-ratieproces aan de gang is, waarbij een groep juist elementen van een vreemde cultuur overneemt; encul-turatie is een levenslang proces en is een voor-waarde voor integratie. Over het algemeen zullen beide groepen elementen van elkaar overnemen, maar zal het vooral de niet-dominante groep zijn die het meest verandert. En de vraag is nu welke groep de dominante groep in een grootstadssamen-leving is. Elke cul-turele groep zal zich in een compleet vreemde, soms zelfs vijandige, cultuur, vastklampen aan zijn eeuwenlange geënculureerde cultuur (denk aan het exemplarische voorbeeld van Mc Donald ). Kinderen vormen hierin een geheel andere dimensie, kinderen van nul tot twee jaar en kinderen die in het gastland zijn geboren hoeven niet te accultureren. Zij hebben een emotionele binding met het gastland en iden-tificeren (of assimileren) zich met de ‘vreemde’ cultuur. Bij kinderen van twee tot zes jaar wordt het encul-turatieproces onderbroken door migratie en dit leidt dan weer tot de ontwikkeling van biculturele identi-teiten waarin hun persoonlijkheidsstructuur karakteristieken van beide culturen vertoont. Kinderen die na hun zesde levensjaar emigreren accultureren met de ‘fremdkultur’ en minderheden-subcultuur; van assi-milatie of biculturele oriëntatie is geen sprake. Ze ervaren zichzelf als allochtoon en identificeren zich met de cultuur van het land van herkomst; deze kinderen blijven de wens koesteren naar hun vaderland te gaan (Schräder e.a. ‘Die zweite Generation’). Hoe de sociale cohesie zich in ons land zal ontwikkelen is m.i. lastig te voorspellen. Het is een ingewikkeld proces.

 

We zijn nu wellicht getuige van een soort ontrafeling van de samenleving. Modern

georiënteerden zullen wellicht denken dat het zo’n vaart niet zal lopen. Mensen

zullen altijd wel bepaalde manieren vinden om zichzelf en elkaar in te vlechten

in interdependentie-netwerken, weefsels van mensen met een onderlinge samenhang.

Somber georiënteerden zullen geloven dat de sociale cohesie binnen afzienbare tijd

geheel verdwenen is. Of zijn we optimisten die geloven  dat er ongetwijfeld nieuwe

vormen van sociale cohesie zullen ontstaan als gevolg wellicht van nieuwe technologische

verworvenheden?