
Dit blog gaat over:
'Wij' en de samenleving
Gewend aan 'verzorgd te zijn van de wieg tot het graf' leven we inmiddels al geruime tijd in een participatie-maatschappij. Wat betekent dit voor ons?
‘Wij’ en de samenleving!
Onze huidige participatiesamenleving brengt met zich mee dat we nú de regie moeten voeren over ons eigen leven. Dat wil zeggen dat we zoveel mogelijk problemen moeten oplossen in eigen kring. Het kán mogelijk een verademing zijn om niet meer afhankelijk te zijn van de overheidszorg ‘van de wieg tot het graf', maar voor een groeiende groep kwetsbare burgers is dit niet meer mogelijk, met andere woorden: ze redden het niet alleen, soms louter alleen door het gemis van de benodigde hulpbronnen.
Vanaf ongeveer de tweede helft van de 20e eeuw hebben we ons als samenleving losgemaakt van een benauwende sociale controle en dwang binnen relatief gesloten (sub)gemeenschappen. Binnen de uitbouw van de verzorgings-staat ontdeden we ons van afhankelijkheden, zoals van de familie en de kerk; onze vaste ankers. Best een hele stap, want juist de familie en de kerk vormden bij uitstek ons veilige referentiekader, en heel onverstandig maakte het ons ook los van een uitgebreide eensgezinde relatie met anderen, zeker als een overheid predikt dat iedereen nu verzorgd wordt van de wieg tot het graf; een koud substituut. We kunnen intermenselijke contacten in vele termen uitdrukken, maar in wezen ligt de behoefte daaraan in ons oerbrein vast. Heel letterlijk: mensen hadden andere mensen nodig om elkaar te beschermen bij de jacht en de gevaren die kleefden aan een zoektocht naar levensmiddelen. Maar even belangrijk was het elkaar warm houden in de koude nachten van de grot of de overdekte leefkuil. Men warmde zich aan het vuur en aan elkaar, ook regelmatig van plaats ruilend om zich steeds weer goed te doorwarmen om dan weer naar de koudere kant te gaan. Eenzelfde gedrag zien we ook in de dierenwereld: scholen vissen of kuddes wisselen regelmatig van plaats, zodat ieder dier afzonderlijk in een positie komt van beschermd worden en beschermen; de kwetsbare jongsten in het midden. Men moest in bijvoorbeeld de ijstijd ook steeds zijn best doen zich volledig in te zetten voor de gemeenschap, de gevaren die loerden lieten geen andere keus en wie dat niet deed werd uitgesloten. Veroordeeld tot de koudste plaatsen of bij misdragingen zelfs uit de groep gezet. Letterlijk betekende dat een zekere dood. In zo'n setting is iedere individu van gelijk belang.
Families waren eeuwenlang hechte woon, werk, leer en leefgemeenschappen. De postmoderne mens kiest ervoor zelfstandig te leven, als eenling of zelfs binnen een relatie. Sociale relaties kunnen we niet zomaar scheiden van leefsituaties. De (sociale) pijn van uitsluiting van een groep zijn van gelijke orde als verbannen te worden naar de koudste kant van de grot, ver van het vuur. De pijn die dan wordt gevoeld is dezelfde gewaarwording als fysieke pijn; ons lichaam ziet hierin geen verschil. Beide pijngewaarwordingen worden namelijk door één complex orgaan waar-genomen. Afgewezen worden roept veel neurale activiteit op in de hersenen, en ook een heel proces van afwijkende visuele en fysieke waarnemingen; de uiteindelijke gevolgen daarvan zijn te zien bij sociale eenzaamheid en tenslotte mogelijk ook zelfs bij zelfdoding; op zich geen oorzaak, maar een gevolg. Wij kunnen echt niet zonder sociale struc-turen, ingebed zijn in sociale verbanden ligt van nature in ons oerbrein vast.
De huidige participatiesamenleving nu, vergt weer van ons dat we méér voor elkaar moeten gaan zorgen en dan in de eerste plaats toch weer bij onze familie moeten aankloppen. Dat is op zich soms al een probleem, want wie voelt zich aangesproken als het gaat om een ‘blended family’, de resultante van twee afgebroken relaties (meestal ook met kinderen) waaruit een geheel nieuwe relatie is ontstaan, eveneens met kinderen? Daar begint het probleem al, en als de familie nu eens in een ander deel van ons land woont? Sinds het onafhankelijkheidsdenken van de jaren zestig van de vorige eeuw nam de geografische migratie namelijk óók met grote stappen toe. We moeten we nu zelfs ook aan-kloppen bij de mensen in onze omgeving, in de wijk. De vraag is dan ook: willen we dat wel en kunnen we dat wel? Er zijn vele tegenargumenten: in de eerste plaats omdat we het zijn gaan verleren elkaar bij te staan, maar ook is de buurt waarin we wonen geen homogene gemeenschap meer. Die stelt zich niet meer op als één ‘wij’, maar bestaat uit geheel verschillende groepen en gewoonlijk in doorsnee uit een grote diversiteit aan culturen.
Prof. Dr Anja Machielse, bijzonder hoogleraar 'Empowerment van kwetsbare ouderen' aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, stelt dat we in onze samenleving de grenzen van individualisering nu wel hebben bereikt. Enerzijds willen we niet meer terug naar de ‘ouderwetse’ sociale controle en anderzijds zien we toch een toenemende terugkeer van de sociale basis vanuit de inzet van een meer collectief perspectief. Op zich goed nieuws. We willen niet meer de sociale controle van vroeger, maar voelen ons ook ongelukkig en sociaal onveilig in een anonieme koude omgeving. Juist kwetsbare ouderen zijn gebaat bij een sociaal sterke wijk, want als het rijbewijs vanwege de leeftijd of vanwege een medische noodzaak moest worden ingeleverd, en mensen dan overgeleverd zijn aan gebrekkig open-baar vervoer, de kinderen bovendien op afstand wonen, ben je sterk aangewezen op je directe omgeving en dan is het prettig als er mensen zijn die een beetje op je letten.
Een hernieuwde vorm van gezamenlijkheid (het ‘wij’) is een cyclisch gegeven. Wij hebben voortdurend periodes gekend van collectivistisch denken afgewisseld met periodes waarin dit van veel minder belang werd geacht. Daarbij moeten we bedenken dat we weliswaar in de jaren zestig en zeventig van de vorig eeuw een hechte sociale infra-structuur hebben gerealiseerd, maar ook dat die al in de jaren negentig deels weer afbrokkelde. Gelukkig brak er tegen de eeuwwisseling een periode aan van ‘herstelwerk aan de sociale infrastructuur’. Vreemd genoeg zijn deze microcycli van verwaarlozing en herstel toch eigenlijk wel typisch voor het sociale domein.
In de zomer van 2013 werd een artikel geactualiseerd onder de titel: ‘Zeker nu investeren in de sociale infrastructuur’ (Engbersen en Sprinkhuizen). De belangrijkste boodschap uit dit artikel was dat er niet alleen geïnvesteerd moet worden in de economische en fysiek ruimtelijke infrastructuur, maar juist ook in de sociale structuur, waarbij het sociaal domein breed werd opgevat (breder dan het toenmalige veld van welzijn) en dat er meer oog moest komen voor de informele sociale infrastructuur; daarmee werd de civil society bedoeld. Zeg maar de verbanden en netwerken van de burgers. De schrijvers van het artikel zagen dat met name het wijk- en buurtwerk het meest was verwaarloosd. Met andere woorden: ons sociaal kapitaal moet flink worden opgepoetst. Los daarvan stellen sociologen die zijn gespecialiseerd in eenzaamheid dat mensen doorgaans wel bereid zijn te investeren in financiële zekerheid van 'de oude dag', maar verzuimen dit te doen in het sociale domein, dat wil zeggen niet blijvend te werken aan een hecht sociaal netwerk.
Even een zijsprong: Sociaal kapitaal is het totaal aan hulpmiddelen die beschikbaar zijn voor mensen binnen een gemeenschap, waarbij de sociale organisatie vorm wordt gegeven. Belangrijke elementen daarin zijn sociale relaties, groepslidmaatschappen, formele- en informele netwerken, gedeelde normen, vertrouwen, wederkerigheid en inzet voor de gemeenschap. Robert Putnam(1941), een spraakmakend Amerikaans socioloog (Harvard University) publiceer-de in 2000 als vervolg op zijn eerdere boek 'Bowling alone' (alléén bowlen) een vervolg genaamd: 'The Collapse and Revival of American Community'. Hierin benadrukt hij dat traditionele maatschappelijke organisaties aanzienlijk aan belang hadden ingeboet. Hij maakt in zijn publicatie verder onderscheid tussen twee soorten sociaal kapitaal, een samenbindend (bonding) en een bruggenbouwend (bridging). Samenbindend sociaal verkeer vindt o.m. plaats tussen mensen van gelijke leeftijd, ras, religie, interesses; mensen die elkaar herkennen. De bruggenbouwers slaan verbin-dingen tussen ongelijke mensen. Erg belangrijk in een multi-etnische samenleving! Putnams stelling is dat beiden naast elkaar nodig zijn omdat zij elkaar versterken, verlies aan samenbindend sociaal kapitaal maakt dat etnische tegenstellingen groter worden en het bruggenbouwen moeilijker wordt.
Het startpunt van het oppoetsen van ons sociaal kapitaal zal op wijkniveau moeten liggen. Ons sociaal stelsel is al gericht op een wijkgerichte aanpak: wijkteams, de wijkagent, het wijkpastoraat enzovoort. Natuurlijk hebben we allemaal contacten die de wijk overschrijden, maar een wijkgerichte aanpak is het meest relevant voor mensen met een beperkte mobiliteit en mensen met fysieke of financiële beperkingen. De wijk is voor hen ‘de wereld’. De wijk is zonder meer van belang in een participatiesamenleving; de buren zijn er altijd eerder dan de kinderen die in andere delen van het land wonen. Regie voeren over je eigen leven en problemen zo veel mogelijk in eigen kring oplossen, dat is het vigerende uitgangspunt, maar dat impliceert wel dat onze sociale groep (onze eigen kring) voldoende divers en sterk moet zijn. Helaas is dat voor een groeiende groep burgers in een kwetsbare positie de werkelijkheid dat deze benadering tekortschiet; zij redden het niet alleen. Hun hulpbronnen schieten tekort. Al we de bakens niet verzetten, dat wil zeggen een meer collectief perspectief bieden, komen veel kwetsbaren in de problemen; ofwel terug naar een sociale basis. Beleidsmakers hebben in het verleden zich te sterk gericht op de sterke individualisering, opgeteld is het lastiger dan voorheen om tot een ‘wij’ te komen. Neem de ‘alleenstaandenexplosie’: steeds meer mensen wonen kortere of langere tijd alleen. Daarnaast zijn we al heel lang - onder invloed van migratiestromen - getuige van wat de ‘nieuwe verscheidenheid’ wordt genoemd. We delen onze steden en wijken steeds meer met mensen met een migra-tieachtergrond. Volgens onderzoekers zijn de onderlinge contacten in deze ‘superdiverse wijken’ minder, evenals de onderlinge burenhulp en is de criminaliteit er hoger. We zien voorts dat maatschappelijke tegenstellingen zich verscherpen, tot uiting komend in vormen van segregatie, polarisatie en ruimtelijke uitsortering. Het SCP wijst daar terugkerend op bij monde van haar directeur Kim Putters. Nog een ontwikkeling: de extramuralisering en de vergrijzing slaan hard neer in wijken waar vooral corporaties bezit hebben. In corporatiecomplexen groeit het aantal bewoners dat zorgbegeleiding nodig heeft. Het gaat om kwetsbare ouderen, maar ook om mensen met een verstan-delijke of geestelijke handicap, die de ondersteuning van een hen omringend ‘wij’ hard nodig hebben. Een probleem-wijk is een wijk waar zich meerdere problemen tegelijk voordoen: werkloosheid, (nachtelijke) geluidsoverlast, geweld, criminaliteit, verslavingsproblematiek en medische problemen zoals overgewicht, suikerziekte en een hoger dan gemiddeld sterftecijfer, waaronder ook een verhoogde kindersterfte. Nederland kent een groot aantal wijken, in het bijzonder naoorlogse wijken, die gekenschetst kunnen worden als probleem-wijken. De oorzaak waardoor vooral naoorlogse wijken probleemwijken zijn wordt gezocht in de lage variëteit van de woningen in deze wijken. In probleemwijken hebben woningcorporaties vaak een monopoliepositie, met een marktaandeel van 80 tot 100%. Het aanbod bestaat voornamelijk uit sociale woningbouw. Groepen mensen met een lagere opleiding en een lager inkomen wonen vaker in deze sociale huurwoningen. Door de concentratie van mensen met een lagere opleiding, lager inkomen en andere sociaal uitgesloten groepen zouden probleemwijken ontstaan.
Bij probleemwijken is ook sprake van stigmatisering wanneer zich zichtbare tekenen van achter-uitgang in de wijk voordoen en de wijk negatief in het nieuws komt: de manier waarop buitenstaanders tegen deze wijk aankijken, verandert dan. Een van de gevolgen is dat de wijken minder in trek raken als een mogelijke plek om te gaan wonen. De negatieve trend leidt ertoe dat degenen die dat kunnen uit de wijk verhuizen. Er komen geen nieuwe mensen meer uit vrije wil in de wijk wonen, de lege huizen worden in toenemende mate ingenomen door mensen met een laag inkomen en andere sociaal uitgesloten groepen. Dat roept een beeld op van verloedering en de geografische uitsluiting wordt daardoor vergroot.

Civil society
De participatiesamenleving of doe-democratie is een voor-gestelde samenleving waarin iedereen die dat kan, verant-woordelijkheid neemt voor, en actief bijdraagt aan zijn of haar eigen leven en omgeving
Maak jouw eigen website met JouwWeb