Tweedeling is de  verdeling van de bewoners van een land op basis van één criterium en één lijn (bijvoorbeeld bezit, inkomen, opleiding, ras, godsdienst, geslacht, werk, leeftijd).

Tweedeling

 

Tweedeling (dichotomie) is de opdeling in twee niet-overlappende structuren of begrippen.

Politiek gezien is het een staande uitdrukking geworden als benaming voor de steeds dieper wordende kloof

                                       tussen werkenden en hen die van het arbeidsproces waren uitgesloten, zoals de socialistische voorman                                             Joop den Uyl dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw verwoordde.

Evengoed is het de verdeling van de bewoners van een land door middel van één criterium en één lijn (bijvoorbeeld bezit, inkomen, opleiding, ras, godsdienst, geslacht, werk en leeftijd). Het voor-deel van twee-deling is dat het maatschappelijke discussies overzichtelijker maakt, in enkele bewoordingen begrijpen we wat de achterliggende betekenis is van uitspraken als ‘mannen komen van Mars en vrouwen van Venus, het Westen is individualistisch en het Oosten collectivistisch, of ouderen zijn solidair en jongeren op hun eigen belang gericht’. Deze maatschappelijke verdeling baart ons geen zorgen. Bij de mededeling dat de kloof tussen arm en rijk steeds groter wordt gaan onze denkbeeldige alarmbellen misschien wel rinkelen. Momenteel maken we ons ook ernstige zorgen over de polarisatie-tendens op de arbeidsmarkt. Als we het tot ons hebben laten doordringen dat de werkgelegenheid aan de bovenkant van de arbeidsmarkt groeit en in mindere mate ook aan de onderkant, terwijl het midden aan het verdwijnen is. Insiders versus outsiders, goed beschermde werknemers met een vaste baan versus flexwerkers en zzp’ ers zonder bescherming en inkomenszekerheid.

Terzijde: het verdwijnen van ‘het midden’ is ook terug te vinden in andere aspecten van onze samenleving, zoals bij de inmiddels verdwenen warenhuizen. Voor V& D, die het midden vertegenwoordigde was geen plaats meer, wel voor de Bijenkorf en de Hema die het hoge en lage segment bedienden.

Evenzo zien we dat in de vakantieparken ontstaan. De topparken en de budgetparken zullen wel blijven floreren, de middengroep zonder hi-tech overdekt zwem- en ander vermaak en gelikte restaurants lijken gedoemd te verdwijnen. Ook de politiek is daaraan onderhevig, een sterk stabiel politiek middenveld is er nauwelijks meer. Curieus is dat bijvoorbeeld China inmiddels een heel sterk middensegment heeft. Dat zijn dan ook de mensen die gaan reizen en trekken en uiteindelijk ons land en onze grote steden bezoe-ken. En- naar de heersende mening- te vaak een te grote druk op leefbaarheid in die steden legt. Het is ook curieus dat het maatschappelijk middenveld hiermee te maken krijgt, nú al zien we bepaalde tenden-sen die daarop wijzen. Het gaat dan bijvoorbeeld over politieagenten, verpleegkundigen, bouwvakkers, onderwijzers en administratief medewerkers; velen voeren inmiddels al hun vak uit als zelfstandige. Ook hebben we dan over ‘het midden’ dat uit de wijken verdwijnt vanwege te hoge woonlasten, wat dan weer repercussies geeft op het voortbestaan van scholen en sportclubs. Hierin speelt ook mee dat- afhankelijk van de kleur van de lokale politiek- in bepaalde wijken een teveel aan sociale huurwoningen is ontstaan. Het betreft hier ook een breed areaal van niet-gouvernementele en non-profit organisaties die actief zijn in het openbare leven en staan voor de belangen en waarden van hun leden of anderen die zich baseren op ethische, culturele, politieke, wetenschappelijke, religieuze of filantropische overwegingen. Maar we zullen ons bepalen tot de sociale en culturele tweedeling, een heet hangijzer in onze samenleving.

 

In onze samenleving zien we bij een teruglopende economie altijd een klassieke tweedeling terug: die tussen werkenden en hen die van het arbeidspro-ces zijn uitgesloten.

In 2014 bracht de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een tiental verkenningen in boekvorm bijeen, getiteld: ‘Gescheiden Werelden?’. Wat is namelijk het geval: toen al maakte men zich zorgen over het gegeven dat Nederland zichzelf sociaal en cultureel in tweeën dreigt te delen. Een groeiende groep van hoogopgeleiden met veel zelfvertrouwen, die ‘open’ denkt over Europa en migratie en het liefst met elkaar omgaan enerzijds, en een groep laagopge-leiden met een gebrekkig zelfvertrouwen die de politiek grondig wantrouwen en hun sociaaleconomische positie bedreigd voelt door de Europese eenwording en de globalisering, anderzijds. Bij de hoogopge-leiden, die sinds de jaren zeventig en tachtig als groep fors zijn uitgegroeid tot ongeveer 30 procent van de bevolking, hebben de onderzoekers het zelfs over ‘sociale sluiting’: ze kijken neer op de cultuur van lager-opgeleiden (‘laagopgeleid’ is een discriminatoire denigrerende benaming; beter is ‘anders opgeleid’) en zoeken hun partner liefst in eigen kring. Van verticale migratie in nagenoeg alleen sprake in bepaalde specifieke uitzonderingssituaties. Van de academici woont volgens het rapport zelfs ongeveer een kwart samen met een partner die dezelfde studierichting heeft gedaan. Sinds begin jaren zeventig is hun ‘politiek zelfvertrouwen’ flink gestegen: ze geloven erin dat het ertoe doet wat zij vinden en willen. De laagopgeleiden hebben die neiging om alleen met ‘gelijken’ om te gaan op zich niet, maar uit het onder-zoek van de twee instituten blijkt dat zij voor hun netwerk vooral afhankelijk zijn van hun eigen buurt en hun familie. Hoogopgeleiden hebben een groter netwerk dat ze vooral opdoen door hun werk – en daarbij is hun vriendenkring losser en ‘functioneler’. Als dit dan zo bijdraagt aan de mogelijkheden om te groeien, dan zou het idealiter toch ook een streven moeten zijn van de mensen met een lagere opleiding, waartoe ze dan wellicht wel moeten worden geleid en begeleid. Curieus is dat de gehele ministerploeg momenteel nagenoeg uit universitair geschoolden bestaat; duidelijk geen afspiegeling van onze maatschappij.

Wat specifieker nu. De tweedeling in de westerse wereld is veel kleiner dan in de ontwikkelingslanden, hoe armer een land hoe groter de tweedeling. Als we willen duiden wat daarvan dan wel de oorzaak zou kun-nen zijn, moeten we bedenken dat de rijke wereld door een redelijk evenwichtige verdeling van de inkom-stenklassen wordt gekenmerkt. Hoe beschaafder een land is (qua wetgeving), hoe vlakker de lijn is. Neder-land is ook door zijn nivelleringsbeleid het meest ‘platte land’ van Europa. Maar uiteindelijk ontstaat hier-door toch stagnatie. De rijken zijn gebaat bij het onveranderlijk blijven van de samenleving en de armen kunnen de samenleving nauwelijks veranderen. We zien dat ook historisch terug bij de opkomst van de arbeidsbeweging en de arbeiderspartijen. Onze middenklas-se vormt vanouds de motor voor vernieuwing of verandering, die komt met nieuwe ideeën en heeft daar ook meestal de skils voor, maar die middenklas-se dreigt nu te verdwijnen. Onze nivelleringsgedachte zorgt ook voor een zekere vervaging van de inko-mensklassen; in de ontwikkelingslanden is dat niet zo.

 

Terug naar ónze samenleving. Naast de kloof die is ontstaan tussen hoog- en laag opgeleiden zijn in onze samenleving nog andere vormen van tweedeling zichtbaar: tussen werkenden en hen die van het arbeidsproces zijn uitgesloten. Ofwel tussen mensen die zicht hebben op inkomen en inkomensverbetering en mensen die in koopkracht achteruit-gaan. Tussen mensen die kansen heb-ben op deelname in nieuwe ontwikkelingen en voor hen waarvoor nauwelijks toekomst is.

Tweedeling veronderstelt een scheidslijn, een grens, waarmee dan een tweedeling wordt gemarkeerd Toch moeten we oppassen met scheidslijnen, want -allereerst- een ‘harde scheiding’ bestaat in de praktijk niet en het is ook niet zo dat van elke groep zich precies vijftig procent aan weerszijden van een denkbeel-dige scheidslijn bevindt. Maar allereerst, waaraan moet een verschil tussen twee groepen nu precies vol-doen om van een tweedeling te spreken? Dan komen we tot twee voorwaarden: de verschillen tussen mensen aan beiden kanten van de (denkbeel-dige) scheidslijn moeten beslist groter zijn dan de verschil-len onderling bij de mensen aan dezelfde kant van de lijn. Daar komt als tweede dan bij dat weinig men-sen daadwerkelijk die scheidslijn kunnen overschrijden en van de ene groep naar de andere groep migre-ren. Dan komen ze boven de vijftig procent van hun groep uit en zitten ze dus aan de onderkant van de andere groep.

De statistiek werkt met zogenaamde variabelen en de verschillen zijn namelijk binnen één groep vaak groter dan de verschillen tussen beide groepen; het gaat hierbij om regres-sieanalyses, dat ten eerste. Vervolgens laten maatschap-pelijke veranderingen (opleiding, inkomen, vermogen, maar ook geluk) geen rechte lijn zien. Dat is altijd terug te vinden in de vorm van een parabool, of een klok, met andere woorden: de meeste mensen zitten in het midden en hoe verder je dan uit het midden komt,  hoe dunner de staart wordt. Maar vaak is er geen sprake van een gelijke verdeling (logonormaal), maar is er een concentratie aan de ene kant (links) of aan de andere kant (rechts). Een zuivere U-vormige verdeling met concentraties gescheiden door een kloof komt nagenoeg nooit voor.

Een tweedeling kan zich doen gelden op verschillende terreinen van onze samenleving, vaak vinden we de ene (soms vermeende) tweedeling kwalijker dan de andere. Dat kan vaak als oorzaak hebben dat de con-centratie aan de ene kant van de tweedeling zich aan de linkerkant van de parabool bevindt en dat dit bij de andere groep de rechterkant betreft. Dan zijn de verschillen namelijk heel groot, maar als het andersom is liggen de onderlinge verschillen dichter bij elkaar. We kunnen dus eigenlijk pas van een prominente situatie spreken als bijvoorbeeld het verschil in inkomen tussen de rijkste tien procent en de armste tien procent groter wordt. Het is altijd maar de vraag of er ook met recht gespro-ken kan worden over promi-nenter worden van scheidslijnen of van een tweedeling die groeit. Het is ook de vraag of de ontwikkelin-gen die we menen te zien wel eenduidig zijn, vaak zijn onze gevoelens minder relevant dan de statistische gegeven. Zeker waar het gaat over inkomensongelijkheid moeten we bedenken dat onze beloningsstruc-tuur vrij gelijk van niveau is. Daarin spelen ook zoveel factoren mee, zoals individuele bruto-inkomens en stan-daard huishoudeninko-men. Zo ook de hierboven genoemde tien procent-verschillen. Het verschil in werkloosheid tussen hoog- en laagopgeleiden is altijd vrij stabiel geweest. In de laatste crisistijd liep de werkloosheid onder laagopgeleiden op van 6,9 naar 13,2 procent, die van de hoogopgeleiden van 2,3 naar 4,5 procent. Maar met het aantrekken van de economie neemt het verschil in werkloosheid tussen de verschillende onderwijsniveaus af. Het werkloosheidspercentage onder laagopgeleiden daalde sinds 2014 namelijk sterker dan onder hoogopgeleiden en op de arbeidsmarkt zien we dat de lager opgeleiden niet verder achterop raken in de kans op een baan en hun verdiende inkomen. Wel tekent zich een andere merk-bare verandering op de arbeidsmarkt af, de universitair geschoolden, de bovenkant, hebben hun voorsprong vergroot. Tussen de onderkant (vmbo) en het midden (mbo, havo/vwo) nemen de verschillen echter niet toe, maar wel zien we overigens dat de lager opgeleiden in toenemende mate de klappen van de flexibilisering opvangen.

Kunnen we een tweedeling niet opheffen? Wel, dat is maar de vraag. De negatieve uitwerking ervan kan bedreigen-der zijn dan de werkelijkheid van tweedeling. Daarvoor zouden we m.i. ongeveer twee trajecten kunnen bewandelen. De scheidslijnen proberen weg te nemen (het meest voor de hand liggende) of de samenhang verzwakken tussen de posities die de individuele mensen innemen in het domein waarop de tweedeling zich manifesteert. Zoiets kan echter ook volkomen verkeerd uitpakken. Als we namelijk de scheidslijnen tussen de hierboven genoemde insiders met de outsiders wegnemen (vaste- en flex banen) en bijvoorbeeld het huidige verschil in ontslagbescherming gaan verminderen, zullen de oudere laagop-geleide werknemers met een vaste baan de grootste kans lopen op werkloosheid. Hun kansen (leeftijd en opleiding) zijn zonder meer vele malen kleiner dan die van de jongeren op gelijk niveau; uiteindelijk wordt dan de insider een outsider. Een dergelijke maatregel zou alleen maar de samenhang tussen een lage opleiding en een slechte arbeidspositie versterken; ofwel de scheidslijnen gaan meer samensmelten. Genoemde situatie houdt de paradox in dat als de maatschappelijke tweedeling voorkomen wil worden door de scheidslijnen weg te nemen, er alleen maar wordt bijgedragen aan het creëren van scherpere scheidslijnen. Het is de paradox van een democratische samenleving die gebaseerd is op een door per-soonlijke verdiensten verkregen maatschappelijke positie. Die maatschappij houdt nu eenmaal een zekere hardnekkige ongelijkheid in stand. Willen we persé een tweedeling opheffen door scheidslijnen weg te nemen, dan zullen we terug moeten keren naar een (ooit zo verfoeide) klassenmaatschappij.

Maak jouw eigen website met JouwWeb